Om u een indruk te geven van het KiNDmodel en het boek DEPENISVANJEZUS, kunt u Hoofdstuk 4 hier lezen.
Dan volgt Hoofdstuk 1 en u krijgt het begin van Hoofdstuk  2.

DEPENISVANJEZUS  Provocerend?

De titel bestaat uit 15 letters op een rij.
U, als lezer vindt dit een provocerende titel?
Dit is het echter niet! En ook niet zo bedoeld!
Het is waar uw hersenen de spatie zetten.
En hierover gaat het in dit boek.
Het verhaal op deze website is een waar gebeurd verhaal.

De titel van dit boek is een ode aan de lach van de verbazing bij het verkrijgen van dit inzicht.

Er is een tweede boek: EUCUSSIE, een werk-praktijkboek.
Hierin zijn 26 casussen verwerkt om de KiND-DO te oefenen.

 

DEPENISVANJEZUS

Hoofdstuk 4. Boosheid.

  • Boosheid komt tevoorschijn wanneer iets niet lukt.
  • Boosheid is een sterk geconcentreerde energiestroom.
  • VwN2: Boosheid is een Emotie.
  • VwN3: Boosheid is een I-motie.

Wanneer deze energiestroom op een constructieve manier wordt geleid volgen er gewenste effecten.

“Iedereen wordt geboren met een hamer in de hand, slechts  weinigen worden timmerman.”

Koos woont in een dorp waar zijn vader een vooraanstaande functie vervult.
Koos heeft een kort lontje. Zijn vader krijgt klachten over zijn gedrag en wil hem corrigeren.
Hij geeft Koos een zak spijkers  met het advies: “Wanneer je boos bent, sla dan een spijker in de deur.”

Na een week zegt Koos tegen zijn vader: “Alle spijkers zijn op. Ik heb ze allemaal in de deur geslagen.”
Samen bekijken ze de deur. Deze zit vol met spijkers en er is weinig blank hout meer zichtbaar.
Er zijn zelfs splinters afgesprongen en her en der zitten er gaten in.

Zijn vader vraagt of zijn boosheid is verdwenen. “Nee” zegt Koos.
Hierop stelt zijn vader voor de spijkers uit de deur te halen.
Na een week zegt Koos: “Alle spijkers zijn er uit.”

Zijn vader ziet dat de deur ernstig is beschadigd en zegt:
“ Koos jongen, elke keer dat jij kwaad wordt op iemand slaan jouw woorden als een spijker in het hart van de ander.

En dan kun je ‘sorry’ zeggen, de spijker er uit halen, maar het gat zit er.”

Nog steeds boos  gaat Koos de deur uit.
Op straat ziet hij een meisje  lopen met twee grote boodschappentassen.
Zij probeert haar tuinhek te openen maar dit lukt niet.
Stukken hout zijn verrot, het scharnier is kapot en hierdoor hangt het  half op de tegels.

“Zal ik jou even helpen?” vraagt Koos. “Graag.” Koos trekt het hekje uit de scharnieren.
Hij gooit het, met al zijn kracht, op de grond en legt er een plank diagonaal over heen.
Hij spijkert de plank op twee plaatsen vast  en hangt het hekje weer in de scharnieren.
Het hekje kan nu zonder problemen open en dicht.
Zijn vader verneemt dat zijn zoon weer boos is geweest en vraagt hem tekst en uitleg.
Koos antwoordt:
 “Pa, ik heb echt wel iets geleerd!
Soms zijn mijn argumenten niet krachtig  genoeg om mijn punt duidelijk te maken.
Zoals mijn hand niet krachtig genoeg kan zijn een spijker in het hout te duwen.
Ik kan de kracht  van mijn hand verhonderdvoudigen door een hamer te gebruiken.
Ik moet dan wel weten hoe deze te gebruiken. De hamer en de boosheid hebben overeen­komsten.”
“O ja, welke?” vraagt zijn vader.
“Ik heb er vijf ontdekt” zegt Koos.

  1. Niet met je hamer op iemand slaan.
    Word niet boos op iemand. Ik doe de ander pijn en deze loopt uiteindelijk weg.
  2. Sla niet met de hamer op de eigen vingers.
    Word niet kwaad op jezelf.
    Ik beschadig mijzelf en het probleem wordt niet opgelost.
  3. Sla de spijker op zijn kop.
    De spijker is de kern van mijn verhaal.
    Een spijker heeft een zeer klein raakvlak!
    Ik raak gemakkelijk de eigen vingers of de vingers van een ander.
    Ik zeg niet: “Ik wil de spijker niet daar, niet daar en ook niet daar.”
    Ik zeg wat ik wèl wil. “Waar wil ik de spijker geslagen hebben?”
  4. Vast is vast.
    Als iets duidelijk is, is het duidelijk.
    Leg de hamer weg.
    Houd op met hameren anders gaat de spijker weer los zitten.
    Haal geen oude koeien uit de sloot.
  5. Ik heb twee spijkers nodig om een plank vast te zetten.
    Ik heb gelijk en de ander heeft ook zijn gelijk.
    In het tuinhek zijn de horizontale planken mijn mening, mijn gelijk.
    De verticale planken zijn de mening, het gelijk van de ander.
    De plank welke er diagonaal, met twee spijkers, op wordt geslagen zorgt er voor dat de deur in verband blijft.
    Probeer tegenstrijdigheden schijnbaar tegenstrijdig te maken.
    En spijker de kernpunten vast.Boosheid kan op een constructieve manier worden ingezet.
    Het is een kunst en niet iedereen wordt een kundig timmerman” eindigt Koos zijn betoog.
    Zijn vader zwijgt en glimlacht.

Kunde.
Een timmerman beheerst de kunde met een hamer en een beitel om te gaan. Hij weet hoe hij een kozijn kan maken.

Kunst.
Een kunstenaar weet hoe hij een hamer en een beitel kan hanteren.
Hij weet hoe hij, met zijn I-voel, een vrouw uit een blok hout te voorschijn kan laten komen.

 

 

Samenvatting koppelingstheorie en het KiNDmodel.

De koppelingstheorie.

Via onze zintuigen komt er informatie in onze hersenen.
In het verwerkingsproces (VwP) in de hersenen wordt een deel van die informatie afgeleid en gaat naar het associatief geheugen.
In het associatief geheugen worden er koppelingen gelegd tussen de verschillende dimensies.

Een voorbeeld:

  • Een bezoek aan Amsterdam bevat de volgende dimensies welke aan elkaar worden gekoppeld: een beeld van gebouwen, het woord Amsterdam, het geluid tingelingeting van een tram en de buurvrouw die meegaat.
    En deze koppelingen worden weer toegevoegd met een positieve of negatieve lading aan het oorspronkelijke signaal.
    De resultante hiervan komt in onze ervaring.

Dit VwP verloopt altijd op dezelfde wijze. Het aantal herhalingen zorgt er echter voor dat er een nieuw effect ontstaat in het VwP, welke je niet kunt ervaren bij een enkele keer.

Dit wordt emergentie genoemd.
Door dit effect ga je dezelfde werkelijkheid anders ervaren.

Een voorbeeld:

  • Je komt voor de eerste keer in Amsterdam.
    Je komt er voor de 10de keer.
    Of je woont in Amsterdam en komt er elke dag.
    De dynamiek is anders en daarmee ook hoe je Amsterdam ervaart.

 

KiND-model.

Er is dus een VerWerkingsProces tussen de werkelijkheid, die via de zintuigen binnenkomt, en wat je van die werkelijkheid ervaart. Dit is weer te geven in een wiskundige formule:

E=W/VwP
(Ervaring = Werkelijkheid gedeeld door een VerWerkingsProces)

In het VwP zijn 3 emergentie-niveaus  te onderscheiden en deze worden binnen het KiND-model  verwerkingsniveaus   genoemd.

Elk verwerkingsniveau heeft een specifiek eigen effect.
Door voor een situatie naar het meest effectieve niveau te schakelen wordt het mogelijk dat wat je wenst (DiWiW) te maken.

In nieuwe situaties waar één of meerdere  buiten-de-box-oplossingen nodig zijn, anders loop je vast, is VwN3 handig.

In bekende situaties waar een beperkt aantal opties mogelijk is, is VwN2 handig.

In zeer bekende situaties waar altijd hetzelfde effect gewenst is, is VwN3 handig.

De onderlinge samenhang van deze drie verwerkingsniveaus wordt beschreven in het onderstaande gedragsmodel KiND.

 

 

Hoofdstuk 1. Ervaring = Werkelijkheid:VerWerkingsProces.

  • De algemene werkelijkheid komt in mijn ervaring via een VerWerkingsProces.
  • Bewustwording: Wat ik zie is niet wat het is.
  • Ik kan leren de werkelijkheid anders te gaan verwerken.

Je hebt het ik en alles wat niet-ik is.
Een vis zwemt in de oceaan en voelt zich geen onderdeel van deze oceaan.
Ik loop door een bos en ik ben geen onderdeel van het bos.
Alles om mij heen vormt het niet-ik.
Alles wat niet-ik is vormt de Algemene Werkelijkheid.

Deze algemene werkelijkheid komt in het ik en in mijn ervaring via een VerWerkingsProces.
In mijn ervaring vormt het mijn werkelijkheid.
Het gaat om de bewustwording van en leren stilstaan bij het feit dat  wat ik zie, ervaar, niet is wat het is.
Ik kan leren de algemene werkelijkheid anders te gaan verwerken om uit te komen bij  DiWiW: Dat Is Wat Ik Wens.j
Het vertrekpunt hiervoor is HIzHI wat ik in eerste instantie ervaar – Het Is Zoals Het Is.

Wanneer ik de algemene werkelijkheid anders ga ervaren – ik verander mijn ervaring –  creëer ik mogelijkheden om dingen anders te gaan doen, waarbij het mij minder of geen moeite kost. Integendeel, ik krijg energie.

Mijn werkelijkheid is wat ik ervaar van de algemene werkelijkheid.
Wat ik ervaar van die algemene werkelijkheid  verloopt via een VerWerkingsProces,
En wanneer ik dit VwP verander wordt mijn ervaring van diezelfde werkelijkheid anders.

Voorbeeld

  1. Whodunnit
  2. Een computer.
    De werkelijkheid is dat ik op een toetsenbord tik.
    Ik heb drie programma’s open staan (Word, Excel en Google).
    In elk programma gebeurt er dan iets anders.
    In Word is 0 een letter. In Excel is 0 het getal nul.
    Binnen Google is 0 …. Google.  Ik zie op het beeldscherm, afhankelijk van het actieve programma, iets anders gebeuren.
    En dit vormt mijn ervaring.
  3. Een voorbeeld wat dagelijks aan de orde is.
    Platte wereld.
    Ik ervaar de algemene werkelijkheid als dat de aarde plat is.
    Ik ervaar de dag en de nacht.
    De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen.
    Overdag schijnt de zon en ’s nachts schijnt de maan.
    Ronde wereld.
    Ik ervaar de algemene werkelijkheid als dat de aarde rond is, om haar as draait.
    De zon komt niet op en gaat niet onder. De zon schijnt altijd.
    De maan schijnt nooit. De maan is zichtbaar in het licht van de zon.
    De nacht bestaat niet omdat ik de verkeerde kant op kijk.
    De algemene werkelijkheid, in het platte en ronde wereldbeeld, is dezelfde: de aarde, de zon en de maan.
    De ervaring is verschillend omdat die algemene werkelijkheid via een ander verwerkings­niveau wordt verwerkt.

KiND geeft inzicht in dit VerWerkingsProces.
Een inzicht dat begint met:

  1. Bewust worden van wat ik zie,ervaar is niet wat het is.
  2. Er heeft een verwerking plaats gevonden:
    de algemene werkelijkheid komt in mijn ervaring via een VwP.
  3. KiNDkaart leren lezen:
    Op welk verwerkingsniveau (VwN) ben ik?
  4. Leren schakelen tussen de 3 VwN’s.
    Om de werkelijkheid anders te verwerken.
    En zo de weg vinden naar Dat is Wat ik Wens.

Mijn werkelijkheid staat gelijk aan wat ik ervaar van de algemene werkelijkheid.
Wat vanuit die algemene werkelijkheid (input) in mijn werkelijkheid komt, loopt via een VwP.
Dit VwP heeft dus invloed op mijn ervaring.
Mijn ervaring is de algemene werkelijkheid gedeeld door een VwP.
Dit is cruciaal binnen  het KiNDmodel!
Verander de werkelijkheid en de ervaring verandert.
Verander het VwP en de ervaring (van diezelfde werkelijkheid) verandert.

Mijn ervaring = mijn werkelijkheid.

werkelijkheidsformule

In formule:  

EWVWP


Voorbeeld D E P E N I S V A N J E Z U S

  1. De algemene werkelijkheid  zijn de letters:
    D E P E N I S V A N J E Z U S
  2. Bewustwording:
    De letters (DEPENISVANJEZUS) komen in mijn ervaring
    nadat er een verwerkingsproces heeft plaatsgevonden.
  3. Werkelijkheid gedeeld door een VerWerkingsProces is mijn Ervaring.

De één leest:     De pen is van je zus.
De ander leest: De pen is van Jezus.

De werkelijkheid blijft hetzelfde: depenisvanjezus.
Twee ervaringen als gevolg van het feit dat input (algemene werkelijkheid) verschillend wordt verwerkt.

Voorbeeld
ERSTAATNIETWATERSTAAT:  ERSTAATWATERSTAAT: ERSTAATWATERSTAAT

Dit is wel een doordenkertje…!

 

Wat is de algemene werkelijkheid?
De algemene werkelijkheid is een samenspel van  4 factoren: omgeving + lichaam + tijd + mens 
En deze factoren vormen samen de input voor het VwP.

Voorbeeld
Lichaam en omgeving:

  • (lichaam) + (20 graden Celsius) = kippenvelervaring.
  • (lichaam) + ( 20 graden Celsius) = zweetervaring.

Voeg tijd toe:

  • (lichaam) + (20 gr Celsius) +(30 minuten) = kippenvelervaring.
  • (lichaam) + (-20 gr Celsius) + (0,1 sec)  = geen kippenvel, geen huidreactie.

Voeg mens/geest toe:

  • Deze laat het lichaam rennen bij (20 graden Celsius) + (30 minuten) = zweetervaring (in plaats van kippenvel).

Formule.
L + O + M + T =  de algemene W      E = W: VwP      E =(L+O+M+T): VwP

Ik krijg input vanuit de algemene werkelijkheid. Deze input wordt verwerkt.
Dit VwP bestaat uit drie VerWerkingsNiveaus welke tegelijkertijd actief zijn.
Ieder niveau heeft een eigen snelheid en eigen kenmerken.

Voorbeeld

  1. Een biljartbal.
    De eerste bal raakt 3 andere ballen en alle ballen gaan rollen.
    Ze rollen in verschillende richtingen en elke bal heeft een eigen snelheid.
  2. Een computer.
    De werkelijkheid is dat ik op een toetsenbord tik.
    Ik heb drie programma’s open staan (Word, Excel en Google).
    In elk programma gebeurt er dan iets anders.
    In Word is 0 een letter. In Excel is 0 het getal nul.
    Binnen Google is 0 …. Google.
    Ik zie op het beeldscherm, afhankelijk van het actieve programma, iets anders gebeuren.
    En dit vormt mijn ervaring.

Ik kan de werkelijkheid (input) veranderen en zo mijn ervaring veranderen.
Wanneer ik een ander verwerkingsniveau volg, binnen het VwP, verander ik ook mijn ervaring van diezelfde werkelijkheid.
Door te leren schakelen tussen de verwerkingsniveaus kan ik het  eindresultaat van wat ik ervaar, van die algemene werkelijkheid, beïnvloeden.

En wat gebeurt er meestal?
Ik stel mijn werkelijkheid gelijk aan de algemene werkelijkheid:
E= W(mijn) en dat is niet hetzelfde als W(de algemene).

Meestal ben ik mij er niet (meer)van bewust dat mijn ervaring alleen gelijk staat aan mijn werkelijkheid en niet aan de algemene werkelijkheid. Ik kan mijn werkelijkheid en de algemene werkelijkheid niet onderscheiden, ik haal ze daardoor door elkaar. Sterker nog, ik vermeng zo mijn werkelijkheid en de algemene werkelijkheid.
En dit wordt zo algemeen geldend dat het triviaal is: ik ben mij niet (meer) bewust van (ik heb geen wéét van) een verwerkingsproces. Op zich hoeft dit geen probleem te zijn. Het wordt een probleem wanneer het mij niet lukt uit te komen op Dat Is Wat Ik Wens.

E= mijn W ≠ de algemene W

Mijn ervaring is wel gelijk met mijn werkelijkheid.
Mijn werkelijkheid is iets anders dan de algemene werkelijkheid.
  
                                                                                                                                                                                                                  

Hoofdstuk 2. Uitleg van het VerWerkingsProces.

  • Het VerWerkingsProces kent 3 Niveaus.
  • Elk niveau heeft een eigen systematiek.
  • Ik kijk op de KiNDkaart: op welk VerWerkingsNiveau ben ik?
  • Het is mogelijk en nuttig tussen de verwerkingsniveaus te schakelen.
  • Bereik ik zo DiWiW of moet ik schakelen?

De algemene werkelijkheid komt via een VwP in mijn ervaring.
Het VwP heeft 3 verwerkingsniveaus – VwN.
Elk VwN heeft een eigen systematiek.

Kenmerken van het verwerkingsniveau 1 ( VwN1).

  1. Onbewust.
  2. Ultrasnel.
  3. De input uit algemene werkelijkheid wordt direct doorgeschakeld naar output, ervaring.
  4. Dezelfde input geeft altijd dezelfde output.

Input wordt altijd op dezelfde wijze doorgeschakeld naar output. Ik ben mij hier niet van bewust. Voordat ik het weet is het al geschied. In een reflex is dit VwP in mijn genen opgeslagen. Het verschil met een lichamelijke reflex is dat hier in het VwN een leerproces aan is vooraf gegaan.

Voorbeeld
Ik kijk naar dit papier en tegelijkertijd lees ik.
Het lukt niet om te kijken naar dit papier en niet te lezen.
Dit lezen heb ik  geleerd.

Kenmerken van het verwerkingsniveau 2 (VwN2)

1. Bewust.
2. Snel.
3. Input is goed of fout.

Ik krijg een positief gevoel of een negatief gevoel bij de input.
Input krijgt de positieve labeling goed wanneer het overeenkomt met DiWiW.

Input krijgt de negatieve labeling fout wanneer het niet overeenkomt met DiWiW.

Als het goed is kunnen er twee dingen gebeuren:
(+): Er gebeurt niets met de input, ik doe niets.
(+): Er gebeurt iets met de input, ik doe iets.

Als het fout is kunnen er twee dingen gebeuren:
(-): Ik word angstig en er ontstaat een vluchtreactie (ontkennen/liegen).
(-): Ik word boos en er ontstaat een gevecht (ik verhef mijn stem, ik duw door/moeten: het moet zoals ik het wil).

Voorbeeld Ik krijg kritiek.
Ik label deze input positief: ik vat de kritiek op als een compliment en ik doe er verder niets mee.
Ik label deze input positief: ik vat de kritiek goed op en ga met nog meer plezier (harder) werken.
Ik krijg kritiek en label deze input als negatief: ik vat de kritiek op als aanval, ik word angstig. Ik wil de kritiek niet horen en vlucht.
Ik label deze input als negatief: ik vat de kritiek op als aanval, ik word boos. Ik ga in de verdediging, in gevecht.

4. Er is een grens tussen goed en fout.
5. De waterpas als gereedschap. Hiermee definieer ik wat goed is en wat fout is.
6. De uiteindelijke output van dit VwN is deels beïnvloedbaar. Door er energie in te steken kan ik een negatieve stroom ombuigen naar een positieve stroom. Ik moet er echter energie in (blijven) steken.

Het kan gebeuren dat ik vastloop (niet meer weet hoe te handelen) omdat de grens van wat goed of fout is, niet oneindig verlegd kan worden.

VwN3 geeft daarvoor de oplossing:

Dit wordt uitgewerkt in de boeken: Theorieboek DEPENISVANJEZUS. Praktijkboek EUCUSSIE.
Beide boeken zijn in boekvorm – luxe uitgave – verkrijgbaar.
De boeken kunnen ook in PDF worden toegezonden, tegen gereduceerde prijs.
Zie hiervoor de BESTELpagina.